Molentocht van Kanne naar Maastricht en terug

27 december 2021

Molentocht van Kanne naar Maastricht en terug

Op zondag 12 december 2021, stipt om 13.30u vertrok de eerste groep met 20 deelnemers richting de Smokkelmolen. Even later volgde groep 2 met nog iets meer belangstellenden. Hieronder volgt dan het verhaal van de watermolens tussen Kanne en Maastricht.

De Jeker is niet enkel een belangrijke rivier omdat hij samen met de Maas de Sint Pietersberg heeft gecreëerd en daardoor zeer waardevol was voor de bijzondere fauna en flora. De voorbije eeuwen leverde hij ook de waterkracht voor, jawel, 37 watermolens (telling 1800) tussen Kanne en Maastricht-centrum. De Jeker (de Geer voorbij de taalgrens) is een klein riviertje dat ontspringt in Lens-Saint-Remy (achter Waremme), en verder nog gevoed wordt door enkele kleine bronnetjes, en het vooral moet hebben van regenwater. Hij ‘loopt’ een traject van 54 km en heeft een verval van 84 meter.

Tijdens de wandeling hebben we een uiteraard een aantal stopplaatsen ingebouwd.

We trekken naar de Smokkelmolen en bevinden ons dan nog net op Belgisch grondgebied. De tweede groep bleef er maar even staan en zou aan het einde van de tocht deze molen bezoeken. De molen is volledig gerenoveerd en wordt benut als stroomgenerator én als graanmolen. Ze is vrij toegankelijk, je kan er diverse soorten meel en bloem kopen. In vergelijking met meel uit industriële molens is traditioneel gemalen meel waardevoller omdat er geen hoge wrijvingstemperatuur wordt bekomen wat maakt dat er geen bestanddelen verloren geen. Hans de molenaar is aan het malen en geeft heel wat uitleg over de werking van de molen.

20211212_173229.jpg

Op weg naar de volgende molen lopen we langs het ENCI-bos, een bos dat tussen beide wereldoorlogen ontstaan is op de “kip”van de cementfabriek. Intussen wordt het bos beheerd door de Nederlandse natuurvereniging Natuurmonumenten. We vernemen intussen dat zo goed als elke molen in de loop van zijn bestaan heel veel gedaantewisselingen heeft ondergaan en daardoor ook heel wat verschillende functies heeft gekregen. De Nekummermolen (oorspronkelijk twee, eentje aan de kant van Oud-Vroenhoven en eentje aan de kant van Sint-Pieter) werkte in de 19° e. als een Glazuurmolen (soms verkeerdelijk vernismolen genoemd). Diverse soorten gesteente werden vermalen en daarna vermengd tot glazuur. Met paard en kar werden grote kommen glazuur vervoerd richting centrum Maastricht om daar keramisch gebruiksgoed af te werken, in feite te “verglazen”. In 1865 waren de molens in bezit van de Maastrichtse industrieel Petrus Regout en in zijn industrie waren 2000 mensen tewerkgesteld. Om een molen goed te laten draaien moet het water opgestuwd worden. Dat leidde vaak tot hevige discussies omwille van te hoge waterstanden in hoger gelegen gebieden. Tijdens zo’n conflict hebben de inwoners van Kanne in 1653 de Nekummermolen in brand gestoken. Tussen de Nekum en de volgende nog bestaande molen, de Lombokmolen, stonden er vroeger nog 5 andere!

De Lombokmolen levert enkel elektriciteit voor de huidige bewoners. Op deze plaats stonden voorheen twee molens aan beide oevers van de Jeker. Ook hier is er sprake van verschillende functies, oa. graanmolen, houtzaagmolen (wapenfabriek). Er was ook de ombouw naar een volmolen, soms ook stinkmolen genoemd. In Maastricht en omgeving was er een belangrijke lakenindustrie. Geweven stoffen moesten voller geslagen of vervilt worden om aldus de vezels van het stof te versterken, het stof sterker en slijtvaster te maken én bijna ondoordringbaar voor water en wind. De geweven stoffen werden op een bepaalde manier gevouwen en daarna urenlang geslagen/ gestampt. Toevoegingen of volmiddelen waren zeep, leem en urine (omwille van de ammoniak). 1 deel urine en 2 delen water. Urine werd opgehaald met de piskar. In de 19°E leverde dat 2 à 3 cent op per emmer. Leveranciers werden wel eens “kruikezeikers” genoemd. Eigenaar Stevens vestigde in een van de molens zelfs een productieplaats van geweerlopen.

20211212_143920.jpg

Verder richting Maastricht (voor de Bisschopsingel) stonden er ooit, dicht bij mekaar, 8 watermolens, 4 op elke oever. Hierbij stonden ook enkele oliemolens. Olie voor huishoudelijk gebruik, olielampen, smeren en invetten, verf, zeep. In de molen werd eerst het kool-, het lijn- en ander zaad geplet, daarna opgewarmd om het vervolgens beter te kunnen persen. Restafval werd als veevoeder, in de vorm van koeken, verkocht aan de boeren. Oliemolens maakten heel veel lawaai, veel molenaars en knechten waren doof, vandaar dat ze buiten de stad stonden. Toch was dit een ongelukkige plaats. In tijden van oorlog, als Maastricht belegerd werd, werden gebouwen - buiten de stadswal - die het zicht belemmerden, soms verwoest om de vijand beter te kunnen bestrijden.

Aan de wal in het stadspark splitst de Jeker zich in 3 armen. De noordelijke- en middenarm (ondertunneld) lopen onder de muur het Jekerkwartier binnen. Via de zuidelijke arm die langs de stadswal verder loopt passeren we de Leeuwenmolen of molen van Clemens om uiteindelijk stil te staan bij het Ancker of het Pesthuys. Dit was ooit een kruitmolen (“Polfermolen”). Allerhande bestanddelen werden hier geplet en met salpeter samengevoegd tot buskruit. Deze molen is in 1773 ontploft en omgebouwd tot een papiermolen. Op het hoogtepunt werkten hier 26 mensen én 30 lompenopkopers. Papier werd immers gemaakt van vodden die versneden werden en tot een brij vermalen en fijn gestampt in stampbakken. Daarna legde de papierschepper de brij in laagjes tussen vilten doeken. Dit alles werd onder hoge druk gezet om daarna te drogen. De naam Pesthuys werd verkeerdelijk gebruikt. De laatste pestepidemie dateerde immers van 1696. Wellicht verwijst hij naar het feit dat er in de directe omgeving een verzorgtehuis was voor mensen met een besmettelijke ziekte. 200 meter voorbij het Pesthuys mondt de Jeker uit in de Maas. Het Pesthuys wordt nu gebruikt als een kleine, intiem theater.

De Bisschopsmolen maakt gebruik van de zuidelijke arm van de Jeker en werd voor het eerst vernoemd in 1092. Hertog Godfried van Bouillon verpachtte deze molen aan de Bisschop van Luik. De hertog was één van de leiders van de eerste kruistocht. In 1099 sterft hij echter als kruisvaarder in de nabijheid van Jeruzalem. Vanaf dat ogenblik wordt de Bisschop van Luik de eigenaar. Hier was lange tijd een moutmolen ondergebracht. Mout of malt is een verwerkt product van gerst. Gerst wordt geweekt, zodat het kiemt. Daarna wordt het gedroogd en verwarmd totdat het een geel-bruine tot donkerbruine kleur krijgt. Dan wordt alles gemalen en de brouwer maakt er blond of donker bier van. Ondertussen is hier een “wereldwijd bekende” bakkerij ondergebracht die samenwerkt met lokale boeren en telers.

20211212_153555.jpg

De leerlooierij is onze laatste molenhalte. Hier is slechts één overblijfsel te vinden van wat verwijst naar een molen, namelijk de naam: Grote en Kleine Leerlooierijstraat. De middenarm van de Jeker loopt hier ondergronds. Hier heeft dus minstens één Looi- of Runmolen gestaan. Looistof in die tijd was gemalen eikenschors. Droge schors werd in kleine stukjes gehakt en daarna vermalen tot run, hetgeen heel veel stof meebracht. Deze agressieve stof kon leiden tot behoorlijke huidirritatie. Schoongemaakte huiden werden gestapeld met tussen de huiden run. Dit kon maanden duren. Er werd ook kippen- en andere dierenmest toegevoegd. Leerlooierijen verdwenen na klachten van de omgeving (dat gebeurde vroeger ook al!) uit het centrum hoofdzakelijk omwille van stankoverlast.

Op de terugweg passeerden we de Apostelhoeve en via het Cannerbos de afgesloten ingang van Fallenberg (waar volgens de legende de kasteelvrouw met haar koets in verdwenen zijn), de Jezuïetenberg en het Kasteel Neerkanne. Na 13 km in regenachtige weer ging iedereen, al dan niet rechtstreeks, moe, voldaan en tevreden naar huis.

inCollage_20211212_184724523.jpg