Op de hellinggraslanden onderscheiden we drie verschillende vegetatietypen. Hun voorkomen wordt bepaald door de opbouw van de geologische lagen en het beheer. Van de drie typen komt er één in zeg maar optimale ontwikkeling voor.
Kalkgraslanden
Onderaan de hellingen dagzomen kalklagen en vinden we kalkgraslanden die kenmerken vertonen van het verbond der matig droge kalkgraslanden (Mesobromion erecti). Tot de late Middeleeuwen moet er aan de voet van de westelijke Jekerhellingen een smalle strook (tussen ongeveer 62 en 74 meter boven de zeespiegel) kalkgrasland hebben bestaan. Deze is grotendeels verdwenen door de aanleg van de slingerende Zusserdelweg, bebouwing, en ingangen van ondergrondse kalksteengroeves. Van de snippers die overbleven, verstruweelde het merendeel in de loop van de 20e eeuw. Enkele plaatsen bleven zonder onderbreking onder begrazing. Het Rotsje aan de voet van het Tiendebergreservaat kreeg zijn huidige vorm in 1969 bij de aanleg van de Zusserdelweg. Op deze plaatsen konden enkele belangrijke kalkgraslandsoorten standhouden. Denken we maar aan Geel zonneroosje, Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum), Grote centaurie (Centaurea scabiosa) of Duifkruid (Scabiosa columbaria). Zelfs Blauwgras (Sesleria albicans), een soort van de zeer droge kalkgraslanden is daar nog terug te vinden. Sinds 1988 zijn enkele stukken waar vroeger kalkgraslandvegetaties voorkwamen weer opengemaakt. Al snel kwamen enkele belangrijke kalkgraslandsoorten weer opzetten, bijvoorbeeld Geelhartje, Gevinde kortsteel en Kalkwalstro (Galium pumilum).
Heischrale graslanden
Hogerop wordt de bodem zuurder door de aanwezigheid van zand- en grintlagen. Het kalkgrasland gaat daar geleidelijk aan over in heischraal grasland (Betonico-Brachypodietum of de Associatie van Betonie en Gevinde kortsteel). Deze heischrale vegetatie neemt het grootste deel van de hellingen in en is op sommige plaatsen bijzonder goed ontwikkeld. Bijna alle zeldzame soorten van het Betonico-Brachypodietum zijn aanwezig. We vermelden de erg zeldzame Welriekende nachtorchis (Platanthera bifolia) en Gelobde maanvaren (Botrychium lunaria). In dit vegetatietype groeien zuur- en kalkminnende soorten in een bonte mix naast elkaar. Soorten zoals Stuikhei (Calluna vulgaris), Stekelbrem (Genista anglica) en Blauwe knoop (Succisa pratensis) wijzen op een lage pH, daartussen groeien kalkminners zoals Gevinde kortsteel (Brachypodium pinnatum), Kleine pimpernel (Sanguisorba minor) en Geel zonnerroosje (Helianthemum nummularium). Na het wegvallen van het traditionele beheer bleven er enkele stukken over die niet dicht groeiden en ook niet bemest werden. Deze locaties hebben bijna al hun glorie behouden en spelen een erg belangrijke rol bij het huidige herstelbeheer. De hier beschreven vegetaties hebben immers een kortlevende zaadbank, de beschikbaarheid van zaadproducerende planten in de omgeving is dus essentieel voor restauratiebeheer. Door het doorgedreven herstelbeheer gaan de stukken er jaar op jaar vooruit en zijn er potenties voor optimaal heischraal grasland over relatief grote oppervlakten.
Kiezelkopgraslanden en akkervegetaties
Helemaal boven aan de hellingen komen de grindlagen aan de oppervlakte. Op deze schrale plateauranden vinden we kiezelkopgraslanden (Thero-Airon of het Dwerghaververbond). Dit vegetatietype wordt gekenmerkt door kortlevende, eenjarige soorten. Tijdens warme zomermaanden verdort de vegetatie door de extremen omstandigheden en kleuren de hellingkoppen bruin. Door het dichtgroeien met struweel en de nefaste invloeden van de aangrenzende bemeste akkers komt dit vegetatietype nog maar weinig en niet optimaal ontwikkeld in het onderzoeksgebied voor.
Op het plateau zelf wordt de kiezel bedekt met een voedselrijke leemlaag, die uitermate geschikt is als akkerland. De akkergronden van Riemst behoren tot de meest vruchtbare van West-Europa. Op een in natuurbeheer genomen akkerrand op het plateau verschenen na stopzetting van het landbouwbeheer verschillende zeldzame akkeronkruiden. Op basis van deze waarnemingen en de spectaculaire resultaten van faunistisch onderzoek werd besloten om een gedeelte als onkruidakker te beheren. Door de moderne landbouwmethoden behoren dergelijke akkergemeenschappen tot de meest bedreigde ecosystemen.
Ook fytogeografisch is het landschap vermeldenswaard. Door zijn ligging tussen meer zuidelijk en oostelijk gesitueerde krijtgebieden vormt het een belangrijke schakel in de geografische verbreiding van groeiplaatsen voor kalkminnende planten. Enkele submediterrane en centraal Europese thermofiele plantensoorten bereiken er hun noordwestelijke verspreidingsgrens. Vernoemd worden Gele kornoelje en Rode kamperfoelie.
Fauna
Het hoeft geen betoog dat soortenrijke, goed ontwikkelde kalk- en heischrale graslanden een waar paradijs voor ongewervelde dieren kunnen zijn. Onderzoek heeft aangetoond dat het gebied ook voor ongewervelden van grote betekenis is: verschillende spinnen, loopkevers, mieren, dagvlinders en sprinkhanen behoren tot de rode lijstsoorten. Dankzij het warme microklimaat bereiken veel soorten hier de noordwestelijke grens van hun areaal.
Het gebied is van uitzonderlijk belang voor dagvlinders, er werden maar liefst 32 soorten waargenomen. Voor enkele soorten is het gebied de enigste of belangrijkste vinplaats in Vlaanderen. Het Bruin dikkopje staat op de Vlaamse Rode lijst als ‘uitgestorven’, het Klaverblauwtje en Boswitje als ‘met uitsterven bedreigd’. Een goed beheer van de westelijke Jekerhellingen en de aangrenzende bermen van het Albertkanaal zijn dus uitermate belangrijk om deze soorten in Vlaanderen te behouden.
In de periode 2001-2002 werd er onderzoek verricht naar het voorkomen van loopkevers, spinnen en mieren. Hoewel nog lang niet alles onderzocht is wijzen de grote aantallen Rode Lijstsoorten op het belang van het gebied voor deze ongewervelde groepen. Er werden twee soorten loopkevers gevonden die op de Vlaamse Rode Lijst als ‘uitgestorven’ vermeld staan, het gaat om Amara Nitida en Ophonus signaticornis. Vooral de onkruidakker blijkt van groot belang voor de loopkeverfauna. Van de gevonden spinnen maakt ruim een vijfde deel uit van de Rode Lijst voor Vlaanderen, waaronder vier ‘met uitsterven bedreigde’ soorten. Er werd ook een nieuwe spinnensoort voor België waargenomen: Caviphantes saxetorum. Het gaat om een 1,7 mm groot spinnetje dat in Europa van slechts acht andere landen gekend is. Voor de mieren werden er tot nu toe 23 tal soorten waargenomen, dit is ongeveer de helft van de Limburgse mierenfauna.
Graslanden, afgewisseld met struwelen en akkers bieden aan tal van vogelsoorten broedgelegenheid. In het gebied Heukelom - Zussen – Kanne - Vroenhoven komen grote aantallen akkervogels voor met een grote dichtheid aan Veldleeuwerik, Gele Kwikstaart en tot voor kort de Grauwe Gors. Dit is deels te verklaren door het voorkomen van kalk, het uitgesproken reliëf, de openheid, het bodemgebruik (akkerbouw) en de structuurvariatie.